‘WeWork, of: hoe je in twee maanden 35 miljard aan waarde kunt verliezen’ kopte NRC op 1 november 2019 met daaronder:
‘Bubbel barst – Het Amerikaanse kantoorverhuurbedrijf WeWork verloor in luttele weken voor miljarden aan waarde, maar de oprichter vertrok als miljardair. Hoe kan zoiets gebeuren?’
Ja, hoe kan het dat dhr. Neumann vertrekt met anderhalf miljard dollar in zijn broekzak, terwijl duizenden werknemers hun baan dreigen te verliezen zonder een vergelijkbare vertrekpremie? Hoe kan het dat een bedrijf als WeWork, dat nog nooit ook maar een cent winst heeft gemaakt, op het hoogtepunt een geschatte waarde van 47 miljard dollar opgeplakt kreeg?
Voor dit specifieke geval volstaat het om het artikel in de
NRC verder te lezen, of om naar de oktober- of novemberafleveringen van de podcast
Slate Money te luisteren. Maar zoals uit
Gigantisme van Geert Noels blijkt, is WeWork
slechts een van de vele uitwassen van de economische ziekte die Noels ‘gigantisme’ noemt, analoog aan de medische term ‘acromegalie’: een zeldzame ziekte die gepaard gaat met een buitenproportionele groei van lichaamsdelen. Helaas is het economische gigantisme lang niet zo zeldzaam (meer) en heeft het bijna net zoveel - elkaars werking versterkende - groeihormonen als excessen.
Noels begint met het uitleggen wat gigantisme is, en toont dan onder andere aan dat het helemaal niet zo onlogisch is (in deze tijden van gigantisme) dat hogere winsten leiden tot lagere lonen. Niet als je je bedenkt dat er, vooal in de VS, slechts een paar bedrijven zijn die enorme winsten behalen (en soms puike lonen betalen), terwijl de winstgevendheid van kleine(re) ondernemingen stagneert.
Vervolgens komen de diverse groeihormonen aan de orde; de lage rente, globalisering, belastingontwijking van (grote) bedrijven, technologie, ‘crony kapitalisme’, ‘too big to fail’ en reclamebudgetten. Hoewel de werking van veel van die hormonen bekend is, geeft Noels er soms een verrassende draai aan:
‘De overheid is een onuitputtelijke bron van nieuwe regels en wil ook dat bedrijven zich aan die regels houden. Daarom heeft ze hen verplicht functies te creëren die dat garanderen. Dergelijke compliance-functies zijn een enorme last voor kleine ondernemingen, terwijl multinationals ze gemakkelijk kunnen inpassen binnen hun bestaande structuren. Daarom merk je ook dat grote concerns minder problemen hebben met nieuwe reglementering. Zij beseffen dat die een intredebarrière vormt voor de concurrentie en dus hun positie beschermt.’
Bij klein denk je al gauw aan wendbaar, maar zodra het om bureaucratie gaat blijkt dat regelmatig andersom te werken. Noels legt de oorzaken van het gigantisme in klare taal uit, regelmatig vergezeld van diagrammen, grafieken en andere illustraties die zijn punt verduidelijken:
In de inleiding heeft Noels uitgelegd dat hij zich niet tot de gevolgen voor de economie beperkt, maar zich afvraagt hoe ‘we de economie opnieuw gezond [krijgen]: voor de mens, de overheid, de gemeenschap en de planeet’. Hij toont vervolgens aan dat de Champions League rampzalig is voor voetbalclubs uit kleine(re) landen, zoals België en Nederland, en laat zien dat het op de biermarkt, in de retail en de zorg precies zo uitpakt. Topkwaliteit voor een enkeling en minder innovatie / minder concurrentie voor de rest, met in het ergste geval ontmenselijking van de economie als gevolg.
Gelukkig zijn we dan pas iets over de helft, en besteedt Noels de rest van de tijd aandacht aan maatregelen die genomen kunnen worden om gigantisme te bestrijden. Hij is daarbij reëel en belooft niet teveel. Hij bespreekt diverse maatregelen, geeft de impact daarvan aan én wat de haalbaarheid is. Allemaal terug te vinden in een tabel in het hoofdstuk ‘In tien stappen naar post-gigantisme’, paragraaf ‘Het kapitalisme redden van nepkapitalisten’.
Want laat één ding duidelijk zijn, Noels is geen ‘links gekkie’ of marxist... hij gelooft in het kapitalisme, maar weet – net als John Adams – dat er méér nodig is dan alleen een vrije markt als het om het welzijn van mensen gaat.